Bijgebouwen
Bijgebouwen
Buitenplaatsen kennen diverse bijgebouwen, zoals een koetshuis, theekoepel of personeelswoningen. Zij dienden instandhouding van het landgoed en het leven te veraangenamen. De panden vormen een harmonisch geheel met het hoofdgebouw en de tuin en/of het park.
Bouwhuizen
Veel buitens hadden aanvankelijk een agrarisch karakter. In Overijssel, met name in Salland, kennen de buitens vaak een overeenkomstige opzet. Het voorplein, dat de toegang vormt tot het hoofdhuis, wordt geflankeerd door twee vrijwel identieke bouwhuizen. Deze langgerekte, lage gebouwen dienden als opslagruimte voor de oogst en de stalling van vee, paarden of rijtuigen. Ook andere bedrijfsmatige functies vonden er een plek: de melkkamer, wasserij of soms zelfs een brouwerij. De bouwhuizen hebben meestal een sober en functioneel uiterlijk met bakstenen gevels en enkele classicistische details die wat stijl betreft aansluiten bij het hoofdhuis. Van de vroege bouwhuizen zijn de architecten meestal niet bekend. De jongere bouwhuizen zijn vaak door bekende lokale architecten vervaardigd, zoals de bouwhuizen van Huis Almelo uit 1910 en 1930.
Oranjerieën en ijskelders
Vanwege het toenemende belang van moes- en siertuin verschenen er oranjerieën op de buitenplaatsen. De kwetsbare citrus- of oranjebomen en andere uitheemse planten in potten of kuipen konden hier tussen half oktober en IJsheiligen (11 t/m 14 mei) overwinteren. Anders dan de bouwhuizen kreeg de oranjerie vaak een zelfstandig architectonisch uiterlijk in classicistische stijl. Twickel had al vòòr 1750 een oranjerie. De huidige oranjerie uit 1833 is hiervan een uitbreiding in neoclassicistische stijl van J.D. Zocher jr. Voor het conserveren van etenswaren bouwden landgoedeigenaren ijskelders. In een ijskelder werd in de winter ijs uit de gracht of de vijver opgeslagen om hiermee in de loop van het jaar producten in een ijskast te koelen. Op 't Laer bij Ommen bijvoorbeeld is een gemetseld exemplaar te vinden, die half verscholen ligt onder de grond.
Jachthuizen en duiventillen
Het recht om te jagen of vissen, een eendenkooi te hebben of duiven te houden was eeuwenlang vrijwel uitsluitend voorbehouden aan adellijke landeigenaren. De jagers verzamelden zich in jachthuizen of jachtkamers, soms al een dag van te voren, om samen op jacht te gaan en aangenaam te verpozen. Vaak hangen de schedels van herten en andere trofeeën boven de voordeur of sieren de wanden van het interieur. Op landgoed De Lutte bij Oldenzaal staat een jachthuis in de vorm van een schaapskooi met een keukentje, toilet en een ruime kamer met een forse haardpartij waar de heren zich 's avonds te goed konden doen aan een borrel. Een van de meest uitzonderlijke jachthuizen is de Sprengenberg waar in de zaal onder de toren een jachtdiner gehouden kon worden. Her en der op Overijsselse landgoederen komen nog duiventillen voor. Duiven waren niet alleen een lekkernij die in veel oude recepten opduikt, maar leverden ook vruchtbare mest.
Koetshuizen en garages
Een koets was voor de bewoners van de soms afgelegen buitenplaatsen een onmisbaar vervoermiddel. Voor de koets en koetsier werden regelmatig speciale gebouwen neergezet, meestal met een rustieke uitstraling, soms zelf in de Zwitserse chaletstijl. De bakstenen gevels zijn dan voorzien van houten vakwerk in de topgevels en worden soms opgeluisterd met gestuukte en beschilderde paardenhoofden die overduidelijk naar de functie verwijzen.
Met de komst van het automobiel kregen deze gebouwen de functie van garage en chauffeurswoning. Of de eigenaar besloot een nieuwe garage te bouwen, zoals de garage met chauffeurswoning erboven op Egheria uit 1909, ontworpen door Karel Muller ontworpen in chaletstijl.
Theekoepels
De omgeving van de buitenhuizen diende steeds meer als 'terrein van vermaak' en locatie voor bezinning. Kleine decoratieve huisjes boden ruimte om te verpozen en thee te drinken, met een panoramisch uitzicht over het omringende landschap. Zo bezaten veel textielfabrikanten uit Almelo, Enschede en Oldenzaal een theekoepel of een jachtkamer buiten de stad. Veel Twentse buitenplaatsen zijn ontstaan uit een theekoepel, zoals het Amelink en het Stroot bij Enschede. Het merendeel van de koepels die tussen 1650 en 1800 in Overijssel werd gebouwd had een klassiek of barok uiterlijk met grote ramen, gemetselde of gepleisterde gevels en een flinke fries onder het (zinken) dak. Ze zijn geïnspireerd op de theekoepels die rijke patriciërs uit Amsterdam in de 17de en 18de eeuw lieten bouwen aan de Amstel en de Utrechtse Vecht. Theekoepels in Twente zijn vaak meer landelijke bouwwerkjes in een rustieke stijl, met gevels van houten planken of ruwe boomstammen onder een brede rieten kap.
Mascha van Damme, Het Oversticht