Den Berg - Foto: Hessel Yntema
Den Berg - Foto: Hessel Yntema

Buitenhuizen

Er zijn drie groepen opdrachtgevers: de edelen op hun omgrachte havezaten, de rijke stedelingen op hun 'spijkers' en tenslotte Twentse industriƫlen op hun fabrikantenbuitenplaatsen.

Havezates

Bij de havezaten hergebruikte de riddermatige adel aanvankelijk zoveel mogelijk delen van de middeleeuwse voorganger (kasteel) zoals de omgrachting, het monumentale herenhuis, de toren (Rechteren), het poortgebouw (Huis Diepenheim) en de ophaalbrug om daarmee hun bijzondere, traditionele positie te legitimeren. Ook bij de bouw van een nieuw herenhuis werd in ieder geval in de 17de en 18de eeuw de beslotenheid en de omgrachting behouden, ook als de toegepaste architectuur zich daarvoor niet altijd leende. Niet alleen bij het huis maar ook bij de bijgebouwen op het voorplein of bassecour ziet men het streven naar monumentalisering (Weldam, Huis te Diepenheim). Bij de bouw van nieuwe landhuizen koos men vrijwel steeds voor een blokvormig classicistisch herenhuis van twee bouwlagen onder een omgaand schilddak (Eerde). Vooral de Amsterdamse architect Philips Vingboons heeft veel invloed gehad. In de 19de eeuw en 20ste eeuw wordt het kasteelverleden weer in de architectuur benadrukt. Zo voegt men aan de blokvormige huizen torens toe om het feodale verleden van huis en familie te benadrukken (Weldam, Nijenhuis in Diepenheim en Nijenhuis in Wijhe).

Het Nijenhuis - Foto: Just Schimmelpenninck
Het Nijenhuis - Foto: Just Schimmelpenninck

Spiekers

Aanvankelijk gebruikte de stedeling een of enkele kamers in een van zijn pachtboerderijen als buitenverblijf. In de loop van de tijd ontstond de voorkeur voor een zelfstandig buitenhuis op het erf, vaak met enige tuinaanleg. Bij deze huizen die men spijkers of spiekers noemt, ontbreekt veelal de voor havezaten kenmerkende omgrachting. Het huis was vaak kleiner dan de havezate omdat voor de rijke stedeling zijn huis in de stad belangrijker was. Soms ziet men echter vrijwel geen verschil meer tussen havezate en spijker, zoals bij Den Berg en Den Aalshorst. Het is vaak ook vormgegeven door dezelfde architect c.q. bouwmeester, zoals bijvoorbeeld de metselaars- en steenhouwers familie Hagen uit Gildehaus die tussen 1685 en 1735 vrijwel ieder buitenhuis bouwde op het Sallandse en Twentse platteland. Soms naar eigen ontwerp en soms naar dat van de stadhouderlijke architect Jacob Roman.

Den Berg - Foto: Hessel Yntema
Den Berg - Foto: Hessel Yntema

Fabrikantenbuitenplaatsen

De ontwikkeling van de buitenplaats van de stedeling in de 17de en 18de eeuw herhaalde zich in de tweede helft van 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw in Twente bij een groep rijke textielfabrikanten. Naast een huis in de stad stichtten ze buitenplaatsen, vaak aan de uitvalswegen, op heuveltoppen of op de erven van hun pachtboerderijen. Aanvankelijk verbleven ze 's zomers in het woongedeelte van een boerderij, spoedig in monumentale landhuizen die nabij deze pachtboerderijen verrezen. Er werd gebouwd in destijds gangbare architectuurstijlen (eclecticisme, neo-stijlen, expressionisme etc.). De herenhuizen werden omgeven met parken maar het agrarische aspect bleef in de vorm van de boerderij bij het huis en paardenstallen veelal behouden. Het stichten van nieuwe buitenplaatsen zette zich bij de fabrikanten nog tot aan WO2 voort, veel langer dan elders in ons land.

Ben Olde Meierink, NKS Kenniscentrum voor kastelen en buitenplaatsen

 

Foto: Thomas Meijer- de Helmer, Enschede