De Noetselenberg maakt samen met de Eelerberg, de Holterberg en de Sprengenberg deel uit van het stuwwallencomplex de Sallandse Heuvelrug. Van de 5.100 hectare is zo’n 2.740 hectare bestempeld als nationaal park. Het landgoed is geen onderdeel van het nationaal park.
Noetselenberg is 525 hectare groot en bestaat grotendeels (483 hectare) uit (naald)bos. De overige gronden zijn landbouwgronden. Het bos is aangelegd als productiebos en wordt in toenemende mate geïntegreerd beheerd; de productiefunctie en de ecologische en recreatieve functies bestaan naast elkaar. Bij de Noetselenberg behoorden oorspronkelijk een viertal boerderijen, de Esch, 'n Toef, 'n Paal ('n Poal), de Noetselenberg en de Robertshoeve. De oudste (de Esch) ligt op een unieke plek middenin het bos. De Robertshoeve was oorspronkelijk een klein boerderijtje maar is nu in gebruik als beheerderswoning. De andere drie boerderijen zijn in de loop van de jaren verkocht, met uitzondering van de landbouwgronden.
Geschiedenis
Rond het jaar 1000 na onze jaartelling, bestond de plaats van het landgoed waarschijnlijk uit een karig begroeide berg met aan de voet dichte eikenwouden. Hier vestigden zich de eerste boeren die woongemeenschapjes in het bos stichtten. De namen met de uitgangen le, lo (bos, gerooid bos) verwijzen hier nog naar. Zo ontstond rond het jaar 900 het dorp Noetsele. Met de groei van de bevolking, groeide ook de vraag naar grond en de noodzaak tot het stellen van grenzen. De bossen werden geleidelijk aan gekapt en maakten plaats voor akkers. De woeste gronden op de heuvelrug en de groengronden langs de Regge waren gemeenschappelijk in gebruik bij de Noetseler boeren. Dit waren de zogenaamde meentgronden die gebruikt werden voor het "heyden" van de schapen, het "weyden" van het vee, het maaien van plaggen en het steken van turf en schadden. Voor het bemesten van één hectare bouwland moest men kunnen beschikken over 15 á 20 hectare woeste grond. Zo zijn waarschijnlijk vanzelf in de buurtschappen de boerengemeenschappen ontstaan, die marken genoemd werden. Noetsele was één van de zes marken rond het dorp Hellendoorn. Landgoed Noetselenberg zou theoretisch tot de marke Noetsele hebben behoord. De grenzen (limieten) tussen de marken werden aangegeven door markepalen (laekepalen) van hout of steen, waarvan er nog één op het landgoed aanwezig is. Ook werden hiervoor grote veldkeien, opgeworpen zandhopen, of kuilen in de vorm van een kruis (kruiskuilen) gebruikt. Het bestuur van de marken was in het algemeen zeer democratisch. Dat gold niet voor de marke Noetsele, waar de boeren -een enkele uitzondering daargelaten- allen "meyerluyden" (meiers) waren; vergelijkbaar met de pachtboeren nu. Hun erven waren eigendom van de kloosters Diepenveen, Almelo, Windesheim of Deventer. De meiers hadden erfelijke rechten op de erven die zij bewoonden. Het bestuur van de marke Noetsele lag echter in handen van de kloosters en enkele adellijke lieden. De marke Noetsele werd uiteindelijk in 1850 opgeheven nadat in 1845 was begonnen met de verdeling. Om ontginning te bevorderen, werd voor in cultuur gebrachte of bebouwde grond "vrijdom van grondbelasting" gegeven. Er kwamen veel aanvragen voor binnen maar de meeste plannen strandden wegens kapitaalgebrek. Na het opheffen van de marken kwam veel bosgrond in handen van fabrikanten en andere kapitaalkrachtige personen. De familie de Jong Schouwenburg (toentertijd afkomstig uit Amsterdam), kocht rond 1840 de grond op de heuvelrug als belegging. Evenals veel anderen, beplantten zij rond 1850 hun bezit met dennen. De familie De Jong Schouwenburg is nog steeds eigenaar van het landgoed.